Van schuilkerk naar semimarie: oudkatholieke gemeenschap was ruimdenkend, maar bleef klein
In dit artikel:
Driehonderd jaar geleden, in 1725, vestigde aan de Amersfoortse Muurhuizen een seminarie waar jongens werden opgeleid tot pastoor voor de Nederlandse Oud-Katholieke Kerk. Dat instituut bleef in gebruik tot 1957; in 1970 werd de opleiding bij de Universiteit Utrecht ondergebracht. Het complex huisvest nu Zorgresidence Het Seminarie.
De aanleiding voor het ontstaan van de oudkatholieken lag in principiële meningsverschillen binnen het katholicisme: tegenstanders van absolute pauselijke gezagsuitoefening, voor meer lokale zeggenschap en kritisch over regels zoals het celibaat bundelden zich uiteindelijk in een eigen kerkgenootschap. Deze stroming richt zich terug op de vroegchristelijke praktijk en verwierp later ontstane dogma’s zoals de onfeilbaarheid van de paus. In Nederland bestaat nog een levendige parochie in Amersfoort: Sint Joris op ’t Zand.
Jan Hallebeek, gepensioneerd hoogleraar rechtsgeschiedenis (Vrije Universiteit), schreef ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan een omvangrijk boek: In Dienst van de Kerk. Het Oud-Katholiek Seminarie 1725–2025 (uitgeverij Verloren), bijna duizend pagina’s inclusief noten en registers. Hallebeek begon het project na zijn pensioen, werkte zes jaar en baseerde het grotendeels op nieuw archiefonderzoek. “Veel teksten waren in het Latijn, dat ik gelukkig kan lezen,” zegt hij over zijn bronnenwerk.
Historische details uit het boek schilderen een levendig beeld van het seminarieleven: jongens die dagelijks naar de Latijnse School marcheerden (tot die school in 1880 daar zat), een apart ‘herengebouw’ voor studenten vanaf 18 jaar, en een voertaal die lang Frans was (tot circa 1885) vanwege contacten met gelijkgestemden in Frankrijk. Het oudkatholicisme bleef demografisch klein; waar er in 1954 nog ongeveer 12.000 gelovigen waren, zijn dat er nu rond de 4.000. Van de circa 25 locaties in Nederland zullen enkele moeten sluiten.
Hallebeek illustreert zijn verhaal ook met anekdotes, zoals die van Clara van Halteren — een welgestelde erfgename wier bezittingen werden gebruikt voor kerkgewaden en die later in ontgroeningsrituelen als “de vermoorde Clara” opdook, met bijbehorende spokenverhalen onder de jongens. Het boek biedt zo zowel bestuurlijke en kerkelijke geschiedenis als kleurrijke verhalen uit het dagelijkse leven van het seminarie.