Henk Lassche viert honderdste geboortedag van Theo Wolvecamp, vriend en voorbeeld: 'Levenslang in gevecht met verf'
In dit artikel:
Op 30 augustus zou Hengelo’s bekendste schilder, Theo Wolvecamp (30 augustus 1925–1992), honderd jaar zijn geworden. In zijn geboortestreek ging die mijlpaal groteloos voorbij, tot grote ergernis van vriend en collega Henk Lassche. Volgens Lassche, die Wolvecamp vanaf hun eerste ontmoeting in 1979 bijna wekelijks zag, heeft de regio en ook museuminstellingen als het Rijksmuseum Twenthe nagelaten de kunstenaar opnieuw onder de aandacht te brengen: „Theo heeft mij geleerd wat schilderkunst is.”
Wolvecamp groeide op in Het Tuindorp (Hengelo) en bracht een deel van zijn jeugd door bij een oom in Boekelo, waar jacht en landschap zijn eerste motieven leverden. Na de kunstacademie in Arnhem verhuisde hij naar Amsterdam en werd daar een van de oprichters van Cobra, de experimentele naoorlogse schildersgroep met onder anderen Karel Appel, Corneille en Constant. Die periode was voor hem zowel hoogtepunt als last: het succes en de verbondenheid met Cobra bleven als een schaduw hangen en maakten het voor hem moeilijk om later zijn koers te bepalen.
Kenmerkend voor Wolvecamp was zijn voortdurende worsteling met zichzelf en de materie: zijn doeken zijn opgebouwd in zware verflagen, laag op laag, en getuigen van een onophoudelijke zoektocht. Buiten de kunstwereld had hij een luidruchtig, soms driftig karakter; in persoonlijke kring was hij betrokken en genereus met kennis en advies. Hij begeleidde en adviseerde verzamelaars in Hengelo en bood jongere schilders toegang tot een groter netwerk.
Lassche schetst ook zijn laatste jaren: na een periode van verval — zijn vrouw Klassen vertrok, hij oogde verwaarloosd — bleef Wolvecamp wel schilderen maar met minder vuur. Zijn plotselinge dood in Amsterdam kwam onverwacht. Kort daarna werd zijn woning beroofd; verschillende werken en tekeningen verdwenen. Uit respect voor Wolvecamps wens en uit bezorgdheid over de restanten vernietigde Lassche veertig onafgewerkte of afgekeurde doeken en bracht ze naar de vuilstort. Achteraf koestert hij gemengde gevoelens over die beslissing en benadrukt hij dat een oordeel over kunst vaak tijdelijk is.
Ondanks landelijke bekendheid en een recente expositie 'Wolvecamp 100' in het Cobramuseum te Amstelveen, die Lassche kritisch vond, is er in Twente weinig tot geen aandacht geweest voor zijn eeuwfeest. Voor Lassche is dat onbegrijpelijk: hij ziet Wolvecamp als een van de belangrijkste schildertalenten uit de regio, iemand die een rol heeft gespeeld in een fundamentele ontwikkeling van de moderne schilderkunst. De kwestie werpt bredere vragen op over hoe lokale erfgoedinstellingen omgaan met kunstenaars die nationaal roem verwierven maar regionaal weinig geëerd worden.